11. De politieke communicatie

De verkiezingsuitslag van de tweede kamer in november 2006 bracht door de grote winst van de partijen PVV rechts en SP links een verdeeld land aan het licht. De onvrede-partijen op de flanken rechts en links zoeken in de politieke communicatie de polarisatie met het politieke midden. Uit die onvrede met de politieke middenkoers moet hun aanhang gerekruteerd worden.

In historisch perspectief is die onvrede moeilijk te begrijpen. in de 21e eeuw is er een korte periode van recessie geweest met enige teruggang in welvaart. Maar de welvaart is niet dramatisch achteruitgegaan en de politiek is nog nooit zo dicht bij de burger geweest. Via radio, krant, tijdschrift en tv komt de politiek bij de burger in de huiskamer. De burger zou toch goed geïnformeerd moeten kunnen zijn hoe de sociale en economische werkelijkheid in elkaar steekt. Vroeger was de politiek veel meer op afstand, de burger werd slechter geïnformeerd en het vertrouwen was veel groter. Hoe komt het dat met meer informatie en een politiek dichter bij de burger er toch minder vertrouwen, meer onbehagen en een grotere kloof is tussen politiek en burger? Dat moet aan de politieke communicatie liggen. De bestaande communicatie verdeelt meer dan dat het mensen verbindt; het bevordert meer exclusief denken dan inclusief denken. Die grote onvrede bij de burger en verdeeldheid in de samenleving moet wel komen door een communicatie waarin systematisch een scherp beeld op de werkelijkheid wordt verdoezeld.


Het herwinnen van vertrouwen

In de Nederlandse en Europese welvaartsambities moet de burger wel weten wat precies de problemen in de (wereld)samenleving zijn. Hij moet kunnen beoordelen of de plannen van de politieke partijen de juiste maatregelen zijn. Voor een goed oordeel heeft hij eerst een scherp beeld nodig.

Maar in de politieke communicatie in de media wordt door de politici uit de diverse politieke partijen niet altijd op eenduidige wijze gecommuniceerd hoe de wereld werkelijk in elkaar steekt. 

Dat gebrek aan eenduidigheid dat schept onduidelijkheid en schept vaak totaal niet een scherp beeld van de werkelijkheid. Deze politieke communicatie wekt geen vertrouwen bij de burger. Die communicatie kan anders.

In een besluitvormingsproces lopen burgers voor een goede (politieke) keus de volgende procedure door. Doorgaans zijn dat drie fasen net zoals in een standpuntbepaling:


De burger probeert zich allereerst een zo volledig en relevant mogelijk beeld van het onderwerp te vormen waarover hij een standpunt in wilt nemen. Dat is de beeldvorming. Dan volgt de fase van de oordeelsvorming. Immers meerdere keuzen zijn mogelijk. Hij beoordeelt die mogelijke keuzes aan de hand van criteria. Dat kunnen waarden zijn, zoals rechtvaardigheid, duurzaamheid, rentmeesterschap of eigenbelang, maar dat kunnen ook doelen zijn, zoals een democratischer Europa, zelf van zijn keus rijker of beter willen worden of bestrijding van de armoede van anderen. Aan de hand van de uitkomsten van die afweging, de oordeelsvorming, maak hij zijn keuze. Hij heeft dan een standpunt ingenomen of een besluit genomen. Dat is de besluitvorming. Informatie over deze procedure zoals model A van ‘communicatie en samenwerking’ weet eigenlijk iedereen. En toch kan die procedure volledig de mist in gaan.


Maar een scherp beeld van de problemen uit de samenleving lijkt niet te lukken met de informatie die veel politici in de huidige politieke communicatie vaak geven.


De tegenstellingen in de beeldvorming

In de probleemanalyse van de samenleving kan het al verkeerd gaan. De ene partij zegt dat de armoede stijgt en de andere partij zegt dat die daalt. Beide kan niet waar zijn en de burger moet zelf maar uitmaken welke politicus hij moet geloven. Met enige overdrijving kan gesteld worden dat burgers van politici, vooral in verkiezingscampagnes al decennia lang de traditionele cliché vooroordelen over de maatregelen van andere politieke partijen te horen krijgen. Niet zelden vindt karakterisering van de andere politiek plaats in oneliners, simpele, en soms inhoudsloze typeringen, gecombineerd met retoriek en neiging tot stereotypering. Het is vaak negatief of hooguit zuinigjes positief. Het is uitgesproken positief als het over de eigen politiek gaat. Ze verliezen soms bewust de nuance uit het oog in de beeldvorming van de andere politieke partij om originaliteit van de eigen plannen aan kracht te laten winnen. Voor de kiezer zijn werkelijkheid en fictie dan niet meer uit elkaar te halen. Welke partij spreekt de waarheid? Welk werkelijkheidsbeeld van welke politieke partij moet de kiezer gaan geloven? De politieke communicatie is een schimmenspel geworden en geeft geen scherp beeld van de werkelijke verschillen tussen de politieke partijen. Het beeld dat de ene partij van de andere maakt is niet het werkelijke beeld maar een beeld dat is vertekend om de kiezer te winnen.

Zo zijn de politici in de beelden die ze van elkaar als tegenstander schetsen voor de politiek onafhankelijke burger niet te vertrouwen. Goed voor de eigen achterban, maar niet wervend voor de onbevooroordeelde en zwevende kiezer. Doordat politici elkaar tegenspreken en daardoor telkens verschillende werkelijkheidsbeelden de revue passeren verdoezelt het voor de zwevende kiezer meer, dan dat het zijn beeldvorming en oordeelsvermogen scherpt. Veel burgers vinden dan ook echt dat politici er een potje van maken.


De politiek houdt de burger voor mondig, kritisch en verantwoordelijk, maar in  de communicatie zien politici burgers ineens als naïeve zielen die alleen met politiek gekleurde informatie te werven zouden zijn. Mocht de burger zijn vertrouwen in een politieke partij vergroten door vertekende beelden en de werkelijkheid verdoezelende kreten, dan pleit dat niet voor zijn onafhankelijk en kritisch oordeel. 


De oude politieke communicatie

De verschillende politieke partijen zijn er omdat ze verschillende doelen en waarden hebben die ze in de samenleving willen realiseren: een betere sociale zekerheid voor kwetsbare groepen, een beter milieu, een versterking van de initiatiefkracht van de maatschappelijke organisaties, een grotere vrijheid in initiatiefkracht van de burger, een strengere of betere integratie, meer veiligheid op straat en nog vele andere doelen. Bepaalde partijen hebben daar een toename van overheidslasten voor over, terwijl andere partijen dat juist niet willen omdat de belastingdruk voor burger en bedrijfsleven dan hoger wordt. Elke partij vertegenwoordigt zo bepaalde samenlevingsdoelen en waarden. Dat moet met informatie de burger duidelijk worden. Elke partij en politicus moet dat helder kunnen maken aan de burger, ook van de andere partij zonder karikatuur, vooroordeel of cliché.


In de karikaturen die politici van de politieke ideeën van de politieke tegenstander maken, zijn we de cultuur van de zuilen nog niet echt ontgroeid. In de samenleving van de zuilen vóór 1968 moest inderdaad de burger geloven dat de politiek van de tegenstander in de andere zuil onbetrouwbaar was. Het markeerde de scherpe scheidingen tussen de zuilen. De burger dacht zoals de leidslieden van de zuil dachten. Het oordeelsvermogen van de burger was door de cultuur van de vooroordelen van de zuil inderdaad vertroebeld. De rivaliserende tactieken, o.a. van de klassenstrijd, hadden inderdaad tot doel de oordeelsvorming zo te beïnvloeden dat de achterban de zuil trouw bleef. Dat de oordelen van de eigen zuil, vooroordelen waren en op halve waarheden berustten, werd toen voor lief genomen.


Als bij politici de beelden, oordelen en maatregelen niet helder zijn en zij veel retoriek en vertekende beelden communiceren dan zorgen zij zelf voor de kloof. Niet voor hun traditionele achterban, maar wel voor de onbevooroordeelde kritische burger.

Het is geen houdbare politieke communicatie. De burger verliest op den duur het vertrouwen in de politiek. In onze ontzuilde samenleving met een groot percentage principieel onbevooroordeelde zwevende kiezers heeft de tactiek van de retoriek en vooroordelen eigenlijk zijn werking verloren. Het werkt contraproductief. Burgers wenden zich af en minachten de verdeeldheid en agressie zaaiende cultuur van de politiek.

Het bevordert het grote onbehagen. Een integere partij behandelt zijn potentiële kiezer niet meer op deze manier. Met een ambitieuze rol van Europa en de Europese burger in de wereld moeten we af van de oude politieke communicatie.


De cultuuromslag in de politieke communicatie

Maatschappelijke problemen kunnen los van politieke oordelen en maatregelen, scherp in beeld worden gebracht. Politici van alle politieke partijen kunnen in de scherpe beeldvorming van een maatschappelijk probleem dus gewoon eensgezind zijn. De verschillen tussen de politieke partijen ontstaan pas in de meningsvorming. Dan gaat het over een verschil in beoordeling over argumenten en maatregelen. Daarin spelen de verschillende politieke visies, de verschillende politieke waarden en de verschillende perspectieven op de toekomstige samenleving een rol. Verschillende maatregelen om een maatschappelijk probleem op te lossen, bij elke partij weer anders, is dan vanzelfsprekend, omdat elke partij eigen doelen, waarden en prioriteiten heeft. Daarin zit de eigen visie en de eigen politieke missie van de partij en de politicus. Dat is de kern van zijn politieke boodschap. Daar zit een analyse van de maatschappij in en het politieke antwoord van de partij om de samenleving beter te maken. Deze eigen aanpak kan uitvergroot worden, zonder een karikatuur van de politieke tegenstander te maken, maar wel met een scherp beeld van de verschillen met de andere politieke partijen. Dat kan met de burger gecommuniceerd worden. Dat scherpt de beeldvorming en het kritisch oordeelsvermogen van de burger. Dat kan de politicus gedreven uitdragen en daarbij puntig de verschillen aangeven met de opvattingen en de standpunten van de andere partijen. Zo kan hij de eigen boodschap scherp afzetten tegen die van de tegenstander. Het helpt burgers als ze de verschillen tussen de partijen nuchter, zakelijk en analytisch te horen krijgen en in een debat kan dat ook fel en met strijd gebeuren.

Daar zit de cultuuromslag in de politieke communicatie. Daar gaat het in de huidige cultuur mis. Nuchter, zakelijk en analytisch is in de traditie van de retoriek, de karikaturen van de plannen van de tegenstander en de polarisatie (de klassenstrijd van vroeger) wel een cultuuromslag. Dat is nodig om de burger aan een scherper politiek beeld en oordeel te helpen. 


In de nieuwe cultuur zou de politicus er een eer in moeten stellen het verhaal van de tegenpartij zo te vertellen, dat hij weet dat de tegenstander met die verwoording akkoord zou kunnen gaan. Dat schept een nog scherpere beeldvorming van de politiek van de tegenstander. Daar tegenover kan hij zijn eigen verhaal zetten, de overeenkomsten met de andere politiek, de verschillen en de argumenten waarom hij tot zijn eigen keus is gekomen. Die informerende communicatie moet de eer van de politicus zijn. Aan de hand daarvan kan de burger zich een oordeel vormen welke politieke koers past bij zijn ideeën over de ideale samenleving. Daarop kan hij dan uiteindelijk zijn stem baseren. Dat zou een grote omslag in de communicatiecultuur van de politiek betekenen. In deze cultuur heeft de politicus respect voor de kiezer en houdt hem voor mondig, verantwoordelijk en kritisch.


De sociale hervorming

Met de criteria van de nieuwe politieke communicatie kan teruggekeken worden op de retoriek van de politieke debatten over de sociale hervorming in 2004. De kabinetsplannen ondervonden grote weerstand bij de oppositiepartijen, de vakbeweging en hun achterban. Ze wilden burgers in de demonstratie op het Museumplein (2004) doen geloven dat het oude sociale bouwwerk te handhaven was: de sociale hervorming was een afbraakpolitiek slecht voor de solidariteit. Maar de veranderde wereld van de globalisering werd daarbij niet in beeld gebracht.

Twee jaar later keken dezelfde maatschappelijke bewegingen al veel genuanceerder tegen de plannen. Ze waren er van overtuigd geraakt dat voor de concurrentiekracht van Europa een sociale hervorming noodzakelijk was. De sterke economische positie van Nederland in 2008 staat niet los van de sociale hervorming van Balkenende II. Zulke snelle politieke veranderingen in de analyse over de noodzaak van maatregelen na zoveel retoriek en tegenstand wekken niet het vertrouwen van de burger in de politiek.

Mondige en kritische burgers willen serieus geïnformeerd worden. Het gaat de burger om de goede maatschappelijke analyse met daarbij de wezenlijke verschillen tussen politieke partijen.


De beeldvorming over de grondwet

Een interessant item om de procedure van de standpuntbepaling te toetsen aan de procedure van beeldvorming, oordeelsvorming en besluitvorming zijn de debatten en de communicatie in het referendum over de Europese grondwet.

Voor de beeld - en oordeelsvorming kreeg de burger de nodige informatie van  de overheid. De grondwet bestond eigenlijk uit de bijeenvoeging van bestaande EU-verdragen met een aantal aanvullingen en bijstellingen. 

De Europese burger en parlementen zouden meer invloed en zeggingskracht krijgen door het burgerinitiatief. Voor de buitenlandse taken zou de EU een functionaris buitenlandse zaken aanstellen van belang voor de politieke taken die Europa toch al gezamenlijk wil doen: energie, terrorisme en economie. De EU Raad van ministers zou in de plannen de consensus-procedure inruilen voor een slagvaardiger besluitvorming. Een besluitvorming met meerderheid lag dan helemaal in de lijn van de veel grotere EU. Europese instellingen zouden de taken blijven doen die beter op Europees niveau aangepakt kunnen worden en soevereine staten zouden die taken doen die beter op nationaal niveau kunnen worden aangepakt.


Die informatie had de burger een scherp beeld kunnen geven van wat er in de EU met de grondwet zou veranderen. Met deze informatie had de burger de veranderingen goed kunnen toetsen aan zijn ideeën over het ideale Europa en zijn verdere criteria. Hij had zich een goed oordeel kunnen vormen en aan de hand daarvan een goed standpunt kunnen bepalen over een ja of nee.


Beeldvorming en oordeelsvorming

Gezien de argumenten die de burgers hebben gehanteerd moet je constateren dat in het doorlopen van de drie fasen van besluitvorming het al in de beeldvormende fase fundamenteel mis is gegaan. De burgers moeten een totaal verkeerd beeld hebben gehad waar het in de grondwet om ging.

Een nee was niet erg geweest  als die keuze op goede gronden en met goede argumenten had plaats gevonden. Zoals een teveel aan Europese regelgeving, waardoor op milieu en andere beleidsterreinen goed nationaal beleid moet wijken voor Europees beleid.

Maar de burgers stemden tegen met argumenten die totaal niet relevant waren in de discussie over het voor of tegen de grondwet.

De burgers waren tegen, omdat ze tegen de snelle uitbreiding waren, tegen de invoering van de Euro, tegen de toetreding van Turkije, tegen de concentratie aan macht in Brussel, tegen de EU-bureaucratie, tegen een federatie van Verenigde Staten van Europa, tegen een te veel aan Europese wetgeving in Nederland. Er werden zelfs argumenten voor de media gecommuniceerd dat de EU corrupt zou zijn, er vriendjespolitiek zou spelen en de EU-politici zakkenvullers zouden zijn en dat Nederlandse politici naïeve meelopers zijn in Europa. En burgers waren misschien ook nog wel tegen omdat ze tegen het kabinet Balkenende waren, of omdat ze hun onbehagen wilde luchten over de politiek, of omdat ze Europa totaal niet interessant vonden. Argumenten die totaal niet relevant waren bij deze discussie. De burgers schaamden zich totaal niet om deze argumenten voor de media te communiceren. Ook de journalisten, of de opiniepeilers, accepteerden deze argumenten alsof de zuiverste waarheid werd verkondigd. Als niemand deze argumenten weerlegt dan denkt inderdaad de burger dat het de waarheid is.

Zo heeft er zich een grote vertroebeling van de werkelijkheid voltrokken. Uit vele argumenten bleek dat de beeldvorming van de grondwet totaal was mislukt.

Vele nee-stemmers hadden niet een goed beeld van de werking van de EU, laat staan over de zogenaamde grondwet. Een redelijke consensus over het beeld waar het in de besluitvorming over moet gaan is voor een zorgvuldige procedure toch hoogst noodzakelijk.


Maar ook bij politici waren er grote verschillen over de beelden hoe de Europese Grondwet zou gaan functioneren. Daar leken oordelen ook niet gebaseerd te zijn op de werkelijke feiten in de grondwet. Die gingen wel de discussie bepalen: Europa zou door de grondwet een te bevoogdende verzorgingsstaat worden, Europa zou door de grondwet een neo-liberale economie worden hard voor de sociaal zwakkeren en Europa zou door de grondwet afstevenen op een supermacht in een federatie van staten. Allemaal punten die buiten de besluitvorming over de grondwet in de EU aan de orde kunnen komen. Alleen na aanvaarding van de grondwet had de EU over al deze kritiek-punten slagvaardiger besluiten kunnen nemen. Nu geldt nog steeds de consensus-procedure met vetorecht. 

Maar over het algemeen speelden vooroordelen een grotere rol dan een haarscherp beeld en een daarop gebaseerde oordeelsvorming. Dat heeft de nee stemming zeker beïnvloed. De politici-van-het-nee hebben het massaal aanwezige verkeerde beeld van de grondwet niet gecorrigeerd, eveneens hebben ze de burger niet gecorrigeerd in het gebruik van de vele niet relevante argumenten; ze deden het soms zelf ook. Het heeft een onzorgvuldige argumentatie opgeleverd. Een schoolvoorbeeld van een onzorgvuldig gehanteerde besluitvormingsprocedure, waarbij verkeerde argumenten werden gebruikt bij het komen tot een standpunt. Het leek erop alsof de politici-van-het-nee zich liever wilden lenen voor het stem geven aan het onbehagen van het nee, dan aan een zorgvuldig besluitvormingsproces. Een onzorgvuldige politieke communicatie met een onzorgvuldig besluitvormingsproces als gevolg.


De Pyrrhusoverwinning van het nee

Toch vierden de politici van het nee-kamp de uitkomst van het referendum als een overwinning. Een Pyrrhusoverwinning, want hoe kun je in het belang van een gezonde en goed functionerende democratie blij zijn met dit besluitvormingsproces. De kwaliteit van de communicatie en van de oordeelsvorming bij de burger is een democratie van kritische, verantwoorde en mondige burgers onwaardig. Het geeft te denken voor de toekomst. Zeker als het referendum als middel voor meer democratie naar voren wordt geschoven. Een besluitvorming gebaseerd op zorgvuldige argumenten lijkt dan minder van belang dan het resultaat. In zulke procedures kan de grootste meute met de hardste schreeuwers de keuze gaan bepalen. Dat is het grote gevaar voor de democratie van de toekomst. Politici gaan manipulatie van de besluitvorming voor het eigen resultaat belangrijker vinden dan een zorgvuldige op de zuivere beeld - en meningsvorming van burgers gebaseerde besluitvorming.


Als de politieke communicatie in de debatten gericht is geweest op een zorgvuldige en zuivere standpuntbepaling bij de burger dan heeft die communicatie grandioos gefaald. Het niet corrigeren kun je de politici-van-het-ja, inclusief het kabinet niet verwijten. Ze hebben alleen maar gecorrigeerd om de beeldvorming te scherpen. Maar de beelden en argumenten die zij er tegenin brachten waren aan dovemansoren geklopt. De onzorgvuldige communicatie en de onzorgvuldige besluitvormingsprocedure moet het overgrote deel van de bevolking en wellicht ook de nee-politici de vertroebeling hebben bezorgd. 

Wie kreeg van een nee-politicus achteraf de schuld van de mislukte communicatie? Juist ja: het kabinet. Volgens een nee-politicus had het kabinet zelf bijgedragen aan de onzorgvuldige procedure. Een schoolvoorbeeld van het zondebok-mechanisme. Niet de nee-politici die in hun communicatie verzuimd hebben een zorgvuldige besluitvormingsprocedure met de burgers op te zetten, trekken het boetekleed aan, nee het kabinet, het voorwerp van oppositie en onbehagen, krijgt de schuld.


Referenda

Voor het inzetten van referenda in de politieke besluitvorming is het van tweeën één: of politici volgen een zorgvuldige proceduretraject in het scherpen van het oordeelsvermogen van de burger of ze schrappen referenda en laten de oordeelsvorming en besluitvorming over aan de professionele politici. Soms is het voor hen al moeilijk genoeg. Bij een complex onderwerp als de grondwet hadden zelfs politici en soms journalisten moeite met de beeldvorming en de oordeelsvorming. Dan moet je burgers daar niet mee lastig vallen. Meer directe democratie via referenda schept dan meer onbehagen en wantrouwen bij de burger dan meer democratie en betrokkenheid bij de politiek.

Op die door de politiek slecht geïnformeerde burger valt geen gezonde democratie te bouwen en zeker geen systeem van directe democratie met meer referenda en burgerinitiatieven. Dat is een te groot gevaar voor de democratie.

Getoetst aan de criteria voor besluitvorming waren de politieke debatten over de Europese grondwet voorafgaand aan het referendum een nooit vertoond communicatief dieptepunt.


Wat wel duidelijk is geworden in deze grondwet-discussie is dat Europa niet leeft bij de meeste (Nederlandse) burgers. De burger is niet goed geïnformeerd over Europa. Het is nodig dat de politiek (kabinet en parlement) een zuivere communicatie met de burger o.a. over Europa, opneemt in zijn missie. Als het beeld over Europa bij de burger niet scherp is, dan kun je niet een referendum houden over Europa. Democratie moet gebaseerd zijn op een zorgvuldige communicatie en besluitvorming. Scherpe beeldvorming is daar een wezenlijk onderdeel van.


De boemerang van de slechte communicatie

De politieke communicatiecultuur kan het wantrouwen van de burger bevorderen en zijn betrokkenheid bij de politiek op het spel zetten. Dat doet de politicus als hij de waarheid van de veranderende wereld verdoezelt voor eigen politiek gewin; de politiek van de ander in een polarisatiecliché zet; retorisch de verantwoorde politiek van de tegenpartij in een kwaad daglicht plaatst, of beweert dat de politieke tegenstander met zijn politiek de angst bevordert. De politicus die dat zegt zaait zelf angst. Dit alles om uit de politiek van de tegenpartij politieke munt te slaan om meer aanhang te mobiliseren.

Politici geven dan anderen de schuld van het onbehagen of de angst die ze zelf zaaien. Dat is het zondebok-mechanisme om er zelf beter van te worden. Dat scherpt de burger niet in zijn politieke en maatschappelijke analyse en in zijn oordeelsvermogen.

Je hoort dat er burgers zijn die politieke cultuur associëren met vuile en vunzige spelletjes. Ze zetten het Haagse gedoe weg als een rotzooitje. De huidige politieke communicatiecultuur krijgt dus niet alom waardering bij de burger.

Is het denkbaar dat heilig verontwaardigde en slecht geïnformeerde burgers in een révolte het vertrouwen stellen in een zogenaamde sterke leider die zegt de Haagse cultuur te zullen veranderen? 

Voor het zover komt is het beter dat de betrouwbare en integere politieke partijen zelf de politieke cultuur veranderen met betrouwbaarheid, integriteit en goede communicatie als inzet. Die communicatie moet bevorderen dat de burger scherper kan oordelen en daarmee mondiger, kritischer, zorgvuldiger en meer verantwoord zijn stem kan gaan bepalen. Die goed geïnformeerde burger heeft Nederland en Europa nodig.


De macht van de media

Een grote invloed op de oordeelsvorming bij burger, parlement en regering ligt in de verstrengelende macht van media, politiek en de stem des volks. In de interactie tussen politiek en burger zijn de media het intermediair bij uitstek. Via de krant, tv, radio en tijdschriften bereikt de politiek de burger. Omgekeerd rapporteren de media aan de politiek wat er bij de burger in de samenleving leeft. De hele samenleving tussen politiek en burger is zo getuige hoe zich de beïnvloeding over en weer in de media voltrekt. De media hebben in de opiniërende informatie een zeer grote invloed op de oordeelsvorming bij de burger en bij de politici. Media, politiek en burger zijn in hun bestaan van elkaars gunst en vertrouwen afhankelijk. Alle drie zeggen ze onafhankelijk te zijn, terwijl ze alle drie weten dat ze in hun oordeelsvorming door elkaar worden beïnvloed.


De media zijn zelf nogal eens actief - wellicht onbewust - om beeldvorming en meningsvorming met elkaar te verwarren. Bijvoorbeeld in de peiling van meningen van willekeurige burgers op straat. Wat ze vinden van Europa, van de regering, van een politiek standpunt of een maatschappelijk verschijnsel. De argumenten en de oordelen zijn dan de nieuwsfeiten. Maar vervolgens lijkt het niet meer de verantwoordelijkheid van de media om te checken of de meningen gebaseerd zijn op een zuiver beeld van de werkelijkheid. Ze worden gepresenteerd als gebaseerd op de zuiverste waarheid en het scherpste beeld van de werkelijkheid. Meningen worden als feiten gepresenteerd, soms ondeugdelijke feiten omdat ze niet op waarheid berusten. Meningen kunnen door de niet-kritische kijker of luisteraar als werkelijk beeld van de werkelijkheid worden ervaren. Zo gaat ondeugdelijke beeldvorming een eigen leven leiden. Terwijl het alleen maar meningen van willekeurige mensen op straat zijn. Dat is de informatie die een scherp beeld van de werkelijkheid en de waarheid in de weg kan staan. Zeker als het als de opperste wijsheid van de burger, zonder correctie en zonder commentaar, door de media wordt geaccepteerd. Dat is de deformatie van het nieuws door de media zelf. 


Dan kunnen er standpunten ontstaan, die niet gebaseerd zijn op een juiste beeldvorming en een daarop gebaseerde oordeelsvorming: een verkeerde of zelfs manipulatieve beïnvloeding van de stem des volks. De invloed van de media op een ondeugdelijke standpuntbepaling kan dan op de loer liggen. Wat het gevaar is in deze verstrengeling heeft de politieke discussie rondom de grondwet laten zien. Een bevolking kan op grond van onjuiste informatie en onjuiste argumenten een besluit nemen. De media zijn de kritische factor, maar ook die kan blijkbaar falen.


De debater-cultuur

Voor het bereiken van een goed geïnformeerde burger kan ook de debater-cultuur op radio en tv zijn bijdragen verlenen. Maar de debatten in actualiteitenrubrieken voor radio of tv hebben nogal eens de kwaliteit van een Poolse landdag. Feiten, meningen en standpunten dartelen in de discussie over en door elkaar heen. Groepsdiscussies voor de radio, en soms ook voor tv, zijn soms de irritante voorbeelden van hoe het niet moet. Groepsleden die er een eer in stellen de ander niet uit te laten praten, maar door de ander heen gaan kwekken met een volgende die zich er bij voegt, zodat op den duur alle groepsleden door elkaar heen kakelen. Dan valt er niks meer te volgen, zeker voor de radio. Naar de luisteraar of kijker toe een respectloos gedrag; en eigenlijk ook naar de eigen medediscussianten. Een fatsoenlijke debater-cultuur is dan ver te zoeken. Maar gelukkig zijn er ook interviewers en gesprekleiders die het gezag hebben om debaters respectvol met elkaar om te laten gaan. De interviewer lijkt er dan ook een eer in te stellen om onbevooroordeeld en objectief de gespreksdeelnemers te bevragen. Meningen en standpunten van deelnemers worden dan door de gesprekleider gebruikt om anderen weer de ruimte te geven daarop te reageren. In de discussie groeit het aureool van de integere onpartijdigheid van de gesprekleider. 

Een debat verloopt dan meestal heel anders: de deelnemers aan een groepsdiscussie laten elkaar uitpraten, ze luisteren goed naar elkaar, vragen elkaar door op het verhelderen van standpunten en argumenten, vatten het oordeel en het standpunt van de ander samen (om te checken of hij goed heeft geluisterd) en geeft daarna pas zijn eigen standpunt en mening (zoals verwoord in model G van communicatie en samenwerking).

In al de verscheidenheid aan visies geeft zo’n groepsdiscussie een objectief beeld van het scala aan politieke overtuigingen en standpunten. De kijker, luisteraar en kiezer kan daarmee zijn kritisch oordeelsvermogen scherpen.


Vertroebeling van een scherp beeld kan plaatsvinden als een interviewer de geïnterviewde probeert te sturen in zijn uitspraken. Dat deed een journalist in een gesprek met twee ministers. Hij begon met een uiteenzetting van de standpunten van maatschappelijke tegenstanders van het kabinet. Daarna stelde hij zijn vraag met de volgende strekking.

“Vindt u ook niet, dat de maatschappelijke oppositie gelijk heeft.”  Deze vraag suggereert alsof het de bedoeling is dat de ministers in hun ja alleen maar de vraag hoeven te bevestigen: hun plannen zijn verkeerd en de opvattingen van de maatschappelijke oppositie zijn juist. Maar ook in het gesprek zelf probeerde de interviewer te nadrukkelijk te sturen. Zo gauw één van de ministers een eigen verhaal wilde vertellen werd hij geïnterrumpeerd met weer de vraag: “Maar vindt u dan echt niet dat.....”  Waardoor de ministers de ruimte werd ontnomen om een eigen verhaal te vertellen. Het leek alsof de eigen opvatting van de interviewer door de strot van de geïnterviewden, de ministers, moest worden geduwd. Het leek alsof hij alleen met een ja tevreden was en hij dit interview had georganiseerd om zijn heilige verontwaardiging aan de ministers kenbaar te maken.

Niet een staaltje van interviewen volgens de regels van de niet-sturende communicatiekunst, waarbij in meer open, scherpe en kritische vragen de nieren en de zielenroerselen van de geïnterviewden worden geproefd en de interviewer uitblinkt met een aureool van integriteit en onpartijdigheid. Ook met dat aureool kan een heilige verontwaardiging van de interviewer aan bod komen. Hij zegt dat hij even uit de rol van de interviewer stapt en de rol vertolkt van een opponent. Vervolgens geeft hij de ruimte aan de geïnterviewden om te antwoorden, met ruimte-gevende gesprekstechnieken (zoals verwoord in de modellen F en G van de pagina over communicatie), waardoor het verhaal aan kwaliteit wint. Dat is een bijdrage aan het kritisch maken van de kijkers en luisteraars. De kijker vormt zich uit de vele informatie een beeld en een oordeel. Door deze media-informatie kan de burger zich een beter oordeel vormen.


Consensus in de beeldvorming

Het zou goed zijn als uitspraken van elke publieke persoon bijdragen zouden zijn aan een juiste beeldvorming. Als deze op zich juiste informatie kwetsend is voor betrokkenen dan treft de persoon geen blaam. Soms is in de eigen beeldvorming van mensen en groepen de werkelijkheid vertroebeld. Cartoons en grappen kunnen die blinde vlek soms treffend in beeld brengen. Ook dat is een bijdrage aan een scherpe beeldvorming. De leugen van de halve waarheid is dan ontmaskerd. Deze beeldvorming dient de oordeelsvorming.

Kwetsende uitlatingen om te kwetsen zijn geen enkele bijdrage aan een juiste beeldvorming of oordeelsvorming. Evenmin is dat vrijheid van meningsuiting. De vrijheid van meningsuiting dient de waarheid en bevordert een scherper beeld van de werkelijkheid.


Geraadpleegde literatuur


Aalberts, Chris. Imago deert kiezer niet. Inhoud wel. Trouw, 8 mei 2006


Breedveld, Willem. De stamtafel regeert. Utrecht, Het Spectrum, 2005.


Breedveld, Willem. De machten zijn aan het schuiven. Trouw 1 februari 2006


Rooduijn, Matthijs. Directe democratie: politiek is een vak. Trouw 29 maart 2006